Dubbel taboe: laaggeletterd én schulden
1 september 2021
De helft van de mensen met schulden is laaggeletterd. De kans op terugval is groter wanneer mensen moeite hebben met lezen, schrijven en rekenen. Dit vraagt om alerte professionals in de brede schuldhulpketen. ‘Er zit zoveel schaamte op laaggeletterdheid’.
Webinar
Tako de Vries en Lisanne Bos van de Stichting Lezen en Schrijven en Jenny Wildenbos van Lost Lemon ondersteunen professionals in de schuldhulp. Dat is hard nodig. Veel mensen die moeite hebben met lezen, schrijven en/of rekenen kampen met geldzorgen. De Vries: ‘Ze lopen het risico blijvend in de schulden te zitten.’ Tijdens een drukbezochte sessie van Summer School van Schouders Eronder deelden zij hun kennis en ervaringen – onder leiding van dagvoorzitter Esther van der Voort – met een groot aantal professionals in de schuldhulp.
Het aantal laaggeletterden in Nederland is groot, maar liefst 18 procent van de bevolking; in totaal 2,5 miljoen mensen. Vaak hebben ze ook moeite met digitale vaardigheden. Tako de Vries: ‘Het is niet zo dat mensen helemaal niet kunnen lezen, maar ze hebben wel moeite met begrijpend lezen, de woordenschat is vaak ook gering. Ook eenvoudige rekensommen zijn soms lastig.’ Het signaleren van laaggeletterdheid is niet zo eenvoudig, zegt De Vries. Mensen schamen zich en zijn erg behendig geraakt in het verzinnen van smoesjes. ‘Ik heb m’n bril niet bij, ik moet naar een andere afspraak. Er zit zoveel schaamte op laaggeletterdheid. Mensen zijn heel creatief om zichzelf staande te houden in deze maatschappij. Dit betekent dat professionals alert moeten zijn en kennis moeten hebben van laaggeletterdheid.
Corona
Corona heeft een grote impact gehad op laaggeletterden. ‘Mensen hebben vaak toch een heel netwerk rondom de laaggeletterdheid opgebouwd, dat werd tijdens de lockdowns ineens lastig’, vertelt Jenny Wildenbos. Veel trainingen en lessen werden online gegeven, ook dit was voor veel mensen – zeker in het begin – een struikelblok. Uit onderzoek van de Stichting Lezen en Schrijven blijkt ook dat mensen het sociale contact van de trainingen erg misten.
Maar corona heeft ook positieve gevolgen, benadrukt Lisanne Bos. ‘Corona heeft – in de hele maatschappij – meer focus gelegd op het belang van digitale vaardigheden. Dit heeft laaggeletterden echt over de streep getrokken. Het is voor mensen vaak makkelijker om aan te geven dat ze ‘niet zo handig’ zijn met de computer dan dat ze niet goed kunnen lezen.’ De online-trainingen zijn vaak een belangrijke eerste stap die ook zelfvertrouwen geeft. ‘Belangrijk is ook de leermotivatie. Mensen willen heel graag meedoen.’
Haar collega De Vries ziet dat taalhuizen en veel professionals in het sociaal domein – door corona – online ook veel handiger zijn geworden. ‘Dat is eveneens winst. Velen willen ook in hybride vorm doorgaan, juist omdat online onderwijs veel voordelen heeft.’
Maar er is tevens een groep mensen voor wie online lessen volgen wél een brug te ver is. Een professional, werkzaam bij een sociaal wijkteam, vertelt hoe ze tijdens corona bij mensen langs de voordeur ging. ‘Juist bij de mensen bij wie het contact leggen via de computer niet lukte.’
Persoonlijke aandacht
Tako de Vries vindt dat een mooi voorbeeld, hij benadrukt het belang van ‘die persoonlijke aandacht’. ‘Daar valt of staat alles mee. Met een briefje doorverwijzen naar een taalhuis, dat werkt niet. Je zult mensen echt bij de hand moeten nemen. ‘Warm meenemen’. Daarom benadrukken de sprekers dat het belangrijk is dat schuldhulpverleners lokaal mensen van het taalhuis of de bibliotheek kennen en weten te vinden.
‘De laaggeletterde bestaat niet’
‘Hoe herkennen we laaggeletterdheid?’, is de volgende vraag die dagvoorzitter Esther van der Voort stelt. Jenny Wildenbos: ‘Dat is zo eenvoudig niet. Helemaal niet wanneer er ook nog schulden spelen. Dan is er sprake van een dubbeltaboe.’ En zelfs al heb je een vermoeden, het onderwerp bespreekbaar maken is niet makkelijk.’ De handelingsverlegenheid bij professionals is eveneens groot. Lost Lemon heeft – in opdracht van de Stichting Lezen en Schrijven – hiervoor een zogeheten gesprekskompas ontwikkeld. Dit kompas biedt praktische richtlijnen en voorbeelden hoe laaggeletterden te herkennen, te bereiken, te activeren zijn.
Tako de Vries benadrukt dat dé laaggeletterde niet bestaat. ‘Dus je kunt niet zomaar een checklist geven en alle vakjes aanvinken. Het is toch een zoektocht en het gesprekskompas staat ook vol met voorbeelden uit de praktijk. Maar het blijft altijd maatwerk en dat kost tijd.’
Vindplaatsen
Volgens De Vries zijn er tal van organisaties – woningcorporaties, welzijnsorganisaties – die direct contact hebben met laaggeletterden. Maar wat doen zij vervolgens? Weten ze de weg naar het taalhuis? Volgens Jenny Wildenbos is het belangrijk dat elke gemeente nadenkt over lokale vindplaatsen. ‘We hebben hiervoor ook een vindplaatsenkaart ontwikkeld. Zo’n kaart kan zoveel inzichten geven en het is ook een mooie manier om in gesprek te gaan met de doelgroep. Juist op de vindplaatsen moeten professionals kennis hebben over laaggeletterdheid.’
Ook klantmanagers bij werk & inkomen moeten hiervan op de hoogte zijn. Wildenbos wijst op de wijziging in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) waardoor gemeenten sinds 1 januari mensen met schulden eerder kunnen helpen. Woningverhuurders, energieleveranciers, drinkwaterbedrijven en zorgverzekeraars mogen gemeenten waarschuwen wanneer er is sprake is van betalingsachterstanden. Gemeenten zijn vervolgens verplicht om elk signaal op te pakken en de betreffende burger hulp aan te bieden. ‘Hierdoor krijgen we mensen met schulden eerder in beeld en worden inwoners meer ontzorgd.’
Kortom: de link tussen schulden en laaggeletterdheid moet vaker en eerder worden gelegd, is het advies van de drie sprekers. Lisanne Bos benadrukt om die integrale samenwerking niet té complex en te groot te maken. ‘Je kunt beter klein beginnen, denk aan samenwerking tussen Taalhuis met een consultatiebureau. Of scholen die lessen aanbieden voor ouders. Ook dat is een voorbeeld van integraal werken.’ Tako de Vries: ‘Zoek elkaar op in het werkveld.’