Kinderen uit bijstandsgezinnen geen kansrijke start
21 maart 2023
Met het actieprogramma Kansrijke Start 2022-2025 wil de overheid kwetsbare ouders helpen zodat hun kinderen zo gezond mogelijk hun leven starten. Niet ieder kind krijgt namelijk vanaf de start van het leven dezelfde kansen. Kinderen van ouders met meer hulpbronnen krijgen gemiddeld meer kansen om zich te ontwikkelen. Hierbij gaat het om genetische, sociale, economische en culturele hulpbronnen die kinderen vanuit huis meekrijgen. Echter worden ook beperkingen van generatie op generatie doorgegeven waardoor armoede, ziekte en ongezonde gedragingen zich binnen gezinnen ophopen.
Ouderlijke hulpbronnen
Voor de vroege ontwikkeling van kinderen zijn echter niet alleen financiële maar ook immateriële hulpbronnen van belang. Denk hierbij aan gezinsstabiliteit en mentale gezondheid. In een onderzoek van het CBS wordt daarom gekeken naar het onderwijsniveau, welvaartsniveau, arbeidsparticipatie, gezinsstabiliteit en mentale gezondheid van ouders in de eerste duizend dagen van het leven van hun kind. De eerste duizend dagen (de periode van conceptie tot aan de tweede verjaardag) van een kind wordt gezien als een sensitieve periode waarbinnen meer kans is op positieve of negatieve effecten op de ontwikkeling.
In dit onderzoek wordt gekeken naar kinderen geboren in 2006 en wordt onderscheidt gemaakt tussen kinderen uit bijstandsgezinnen en kinderen uit gezinnen zonder bijstand. Kinderen uit bijstandsgezinnen hebben vermoedelijk vaker te maken met relatief weinig ouderlijke hulpbronnen, terwijl kinderen uit gezinnen zonder bijstand meerdere ouderlijke hulpbronnen tot hun beschikking hebben. Hierdoor hebben kinderen uit gezinnen zonder bijstand meer kans op een goede en gezonde start.
Resultaten
Uit het onderzoek blijkt dat van alle kinderen die in 2006 werden geboren, 10.500 kinderen in de eerste duizend dagen behoorden tot een bijstandsgezin. Bij de kinderen die in deze bijstandsgezinnen opgroeiden, ontbraken relatief vaak ouderlijke hulpbronnen. Allereerst is het onderwijsniveau van de helft van de bijstandsgezinnen laag, tegenover iets meer dan 1 op de 10 bij gezinnen zonder bijstand. Daarnaast had bijna twee derde van de ouders in bijstandsgezinnen geen betaald werk gedurende de eerste duizend dagen. In gezinnen zonder bijstand ging het om slechts 2 procent van de ouders. Ook hadden kinderen in bijstandsgezinnen inderdaad vaker te maken met een opeenstapeling van ontbrekende hulpbronnen. Een gebrek aan vier ontbrekende hulpbronnen kwam bij deze gezinnen in 9 procent van de gevallen voor, tegenover 0,2 procent bij kinderen uit gezinnen zonder bijstand.