Weten is nog geen doen
24 april 2017
De overheid verwacht van burgers dat ze zelfredzaam zijn. Dat betekent dat iemand doelen kan stellen, een plan kan maken, in actie komt, volhoudt en kan omgaan met verleidingen en tegenslagen. Maar lang niet iedereen kan dat. Hoe kan de overheid rekening houden met wat burgers echt aankunnen?
De overheid gaat ervan uit dat burgers zelfredzaam zijn. Burgers zijn zelf verantwoordelijk voor hun keuzes, ook als het gaat om dingen als inkomen, pensioen en gezondheid. Maar lang niet alle burgers kunnen die verantwoordelijkheid aan.
Er is een groot verschil tussen wat de overheid van burgers verwacht en wat ze echt aankunnen. Dat geldt niet alleen voor kwetsbare mensen, zoals mensen met een laag IQ. Ook mensen met een goede opleiding en een goede baan kunnen in situaties terechtkomen waarin ze onvoldoende zelfredzaam zijn, bijvoorbeeld bij tegenslagen.
Mentale vermogens: denken en doen
De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) heeft onderzocht welke mentale vermogens iemand nodig heeft om zelfredzaam te zijn in de maatschappij.
Het is bekend dat cognitieve vermogens belangrijk zijn: intelligentie, goed kunnen lezen, schrijven en rekenen. Dat zogeheten denkvermogen helpt je om informatie te begrijpen en goed doordachte keuzes te maken.
Daarnaast heb je het vermogen om dingen te doen: je doenvermogen. Bijvoorbeeld het vermogen om in actie te komen, kalm te blijven en vast te houden aan goede voornemens. In het dagelijks leven noemen we dat meestal ‘persoonlijkheid’ of ‘karakter’.
Persoonlijke kenmerken bepalen hoe zelfredzaam je bent
Persoonlijke kenmerken spelen een grote rol bij je doenvermogen en dus bij je zelfredzaamheid, zoals:
- Temperament: de ene persoon pakt problemen meteen aan, terwijl de andere ze ontkent en vermijdt;
- Zelfcontrole: iemand die zijn gedrag, gedachten en emoties onder controle heeft, kan bijvoorbeeld beter verleidingen weerstaan en zijn financiën plannen;
- Overtuiging: de ene persoon is optimistisch en heeft het vertrouwen dat alles goed komt. De andere is pessimistisch en voelt zich machteloos. Je hebt optimisme nodig om zelfredzaam te zijn, maar als je té optimistisch bent, neem je problemen misschien niet serieus.
Deze persoonlijke kenmerken zijn voor een deel erfelijk, net als intelligentie. Ook weten we dat de omstandigheden de mentale vermogens van mensen onder druk kunnen zetten. Tegenslag geeft veel stress, bijvoorbeeld bij echtscheiding, faillissement of ontslag. En stress maakt dat je minder goed in staat bent om bijvoorbeeld doordachte keuzes te maken (denkvermogen) of je emoties onder controle te houden (doenvermogen). Maar juist bij tegenslagen is het belangrijk dat iemand in actie komt, de juiste keuzes maakt en volhoudt.
Kun je doenvermogen trainen?
Het blijkt lastig om het temperament, de zelfcontrole en de overtuigingen van mensen te veranderen. Soms lukt het deels, maar het is niet duidelijk of die veranderingen blijvend zijn.
De WRR adviseert daar onderzoek naar te doen. Als je het doenvermogen kunt trainen, kan de overheid daarmee aan de slag. Zolang niet duidelijk is of dat kan, kun je beter rekening houden met de verschillen in doenvermogen.
Overheidsbeleid moet realistisch zijn
De overheid gaat ervan uit dat een burger die de juiste kennis heeft, vanzelf de juiste dingen doet. Dat burgers voldoende mentale vermogens hebben om zelfredzaam te zijn, behalve een kleine groep kwetsbare burgers.
Maar sommige mensen hebben veel moeite met zelfredzaamheid. Niet alleen vanwege hun denkvermogen, maar ook door verschillen in hun persoonlijkheid, waardoor hun doenvermogen kleiner is. Daarom adviseert de WRR de overheid om bij haar beleid rekening te houden met die verschillen in doenvermogen. Mensen komen niet altijd in actie en maken soms de verkeerde keuzes, ondanks hun goede voornemens. Ze hebben niet altijd voldoende doenvermogen om juist te handelen.
De overheid moet bij haar beleid uitgaan van een realistische inschatting van het denkvermogen en het doenvermogen van burgers. Daarom adviseert de WRR:
- Zorg dat mensen minder in de verleiding komen om verkeerde keuzes te maken. Een voorbeeld is dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) strenger let op de aanbieders van flitskredieten (kleine, kortlopende leningen).
- Geef mensen niet te veel keuzemogelijkheden en beperk ‘ongewenste keuzes’. Vink bijvoorbeeld vooraf de ‘gewenste keuze’ aan.
- Houd rekening met de verschillen in doenvermogen van burgers. Ga na of burgers de regels wel kunnen uitvoeren.
- Zoek persoonlijk contact met burgers als er iets misgaat, voordat je een boete of andere sanctie oplegt.
- Pak kleine fouten niet te hard aan en geef burgers ruimte om hun fout te herstellen.
- Vereenvoudig de regels.
- Geef gerichte ondersteuning, vooral bij life events, zoals baanverlies, echtscheiding of een geboorte.
Pilot en kenniscentrum
Verder adviseert de WRR de overheid om de mentale belasting van burgers in kaart te brengen. Ga in een pilot na wat de invloed is van veelvoorkomende life events op de mentale vermogens van burgers. Denk aan baanverlies, echtscheiding of verlies van een partner. Ga ook na hoeveel stress en mentale belasting de regelgeving in die situaties geeft. Kijk daarna hoe je die mentale belasting kunt verminderen.
En tot slot, richt een kenniscentrum in om te onderzoeken hoe je kennis van de gedragswetenschap kunt toepassen op het beleid. Dat kenniscentrum kan methoden in de praktijk toetsen en ontwikkelen, en pilots uitvoeren. Dan wordt duidelijk wat de best practices zijn. Met die kennis kan de overheid haar beleid realistischer maken.